‘Uranda is een fictief dorp, waarvoor de dorpen uit mijn kindertijd model hebben gestaan. Alles wat ik wilde, was in Uranda mogelijk. Daar herleefden alle verhalen die mijn ouders mij altijd zo graag vertelden over de dorpen uit mijn geboortestreek. Je zult dit dorp misschien op de kaart van Baskenland willen opzoeken, maar voor mij zou Uranda overal kunnen liggen, want overal bestaan generaals en mannen in het grijs, berggrotten, dorpjes, steden en hoofdsteden, een noorden en een zuiden, en mensen die van hier naar daar verhuizen op zoek naar iets beters, iets nieuws, iets anders. (…) Directe aanleiding voor het boek was echter mijn tante. Op een van mijn bezoeken aan haar, een aantal jaren geleden, bleek ze Alzheimer te hebben. Ik kende de ziekte niet en die avond bij haar heeft enorme indruk op mij gemaakt. Ze stond daar met een fotoalbum van heel lang geleden in haar handen, omringd door haar zonen en dochters, nichten en neven. Toen begon ze foto’s aan te wijzen en gebeurtenissen te vertellen van toen ze jong was en nog geen moeder of tante van iemand. Ze deed het op een manier alsof ze weer een jong meisje werd. Zo zag ze er op dat moment ook uit. Haar kinderen keken vol verbazing naar haar. En ik dacht: ja, dat gevoel hebben we allemaal. Mensen kennen ons als moeder, als grootmoeder, maar ze hebben er geen idee van hoe we waren of hoe we ons voelden toen we dat nog niet waren. Dat bleef lang in mijn hoofd zitten. Daarom wilde ik het boek vanuit verschillende perspectieven schrijven. De lezer ziet bijvoorbeeld hoe Javier is en zich voelt als jongeman, maar zijn kleindochter Evamar zal het nooit te weten komen. Zij zal hem altijd alleen als opa Javier kennen.’