‘De zolder van de slager hing vast vol chorizo en bloedworst. De worsten bungelden er aan de waslijn totdat ze klaar waren om beneden in de winkel te worden verkocht. Niet iedereen in het dorp kon ze kopen. Voor wie geen geld had, verzon de slager altijd wat. De laatste chorizo die Teresa had gegeten, hadden de zusjes in ruil voor een warme trui gekregen. Een trui die Dolores het hele najaar tot aan Kerst voor de slager had gebreid. De jonge dikke slager had net zo’n groot hart als de varkens en koeien die hij slachtte.
                Teresa stelde zich Javier voor tussen de slierten worst, terwijl hij door het kleine raampje naar buiten tuurde. De slager, met zijn rode wangen, zou haar vast naar boven laten. Ze moest er alleen voor zorgen dat ze ’s nachts ging. Het dorp was klein. Iedereen hield elkaar in de gaten.’